vrijdag 21 december 2007

Ik zen van Stabroek: Vlaamse Fixkes in Mezz

bn/de stem
Zes jaar geleden speelde de nog tamelijk onbekende West-Vlaming Flip Kowlier voor het eerst in Breda, in Para, voorloper van de Mezz. Hij trad op met de Vlaamse reus Gorki in zijn voorprogramma. Verbazing alom, want had dit niet andersom gemoeten? Ook in Mezz gisteravond leken voor- en hoofdprogramma (Mondo Leone en Fixkes) inwisselbaar. De Vlaamse band Fixkes mag dan wereldberoemd zijn in Vlaanderen, de groep is nog volstrekt onbekend hier, in elk geval onbekender dan haar Nederlandse voorprogramma Mondo Leone, het unieke eenmansorkest van de doorgewinterde muzikant/filmmaker Leon Giesen (Ex-Toontje Lager en muzikaal compaan van Jack Poels). Zou je zeggen, tenminste. Niet dus. Het publiek - gedeeltelijk Vlamingen en grotendeels Ollanders, waarschijnlijk Studio Brussel-adepten, leken enkel en alleen gekomen voor Fixkes. Waar Giesen jammerlijk (en onterecht) afdroop met zijn persoonlijke luisterliedjes, bracht Fixkes met een zelfde soort songs de zaal in vervoering. ‘Ik zen van Stabroek’ begon Sam Valkenborgh, kopman van de band, en daarmee was de dialecttoon gezet, schatplichtig aan de Gentse troubadour Kowlier, die het Vlaamse dialect salonfähig maakte. Fixkes scoren in het dialect van Stabroek, een dorp onder de rook van Antwerpen, een paar kilometer van Putte, en voor Hollanders veel beter te verstaan dan het Izegems van Kowlier. De groep, die amper twee jaar bestaat, concerteerde nog niet eerder op Hollandse bodem, maar maakte in Breda een goede beurt. Het zestal, opgepikt door het Nederlandse Excelsior-label (o.a. Spinvis), kon voor de repertoirekeuze slechts putten uit haar recente debuut vol akoestische (hip)popliedjes in de lome lijn van een G.Love, Jack Johnson of weer, Kowlier. Een debuut met nu al twee megahits, die gedreven werden vertolkt: de ‘klassieker’ ‘Kvraagetaan’, deze zomer vier maanden op één in Vlaanderen - een record - en het pareltje ‘Ongelukkig’, over een ex-lief: ‘Ik zeg ik hoop da ze mij wa mist/da z’een heel heel heel klein bitje ongelukkig is.’ Om te rekken klonk een enkele cover, een dialectversie van Doe Maars ‘Watje’. Fixkes moet het niet zo zeer hebben van de muzikale omlijsting, wel van de spitsvondige pen van de ‘praatzingende’ frontman en songsmid Valkenborgh. Een romanticus pur sang die zijn openhartige liedjes vol overgave met het publiek deelt. Geen zwaar op de maag liggend gedoe zoals bij collega Kowlier, maar openhartige, nostalgische miniatuurtjes over verkering vragen, het opgroeien in een dorp, en het alledaagse leven van een onzekere dertiger, die zich afvraagt waarom hij toch zo geil is; ‘Ik weet da’k gene prins zen maar wel gewoon ne goeie gast’. Met haar lichtvoetige, maar oprechte feelgood-pop kan Fixkes het nog ver schoppen, ook bij de zuiderburen.