donderdag 1 november 2007

Dromen van Kosovo in Servische modderpoel (reportage Novi Sad 2000)















Door Dieter van den Bergh / fotografie Joyce van Belkom

Basri Ahmeti woont met zijn vrouw en zeven kinderen aan de rand van Novi Sad. Het zigeunergezin zit bijeengepakt in een tochtig kamertje van drie bij drie. Het plafond lekt, de muren zijn beschimmeld. Het is het enige bewoonbare vertrek van het karkas waar ze sinds twee jaar in wonen. Als wapen tegen de naderende Balkanwinter heeft Basri een berg schoenen verzamelt. "Het beste brandhout", lacht hij. Ruim twee jaar geleden moesten de Ahmetis hals over kop vluchten uit Kacanik in Kosovo. Ze dromen van een terugkeer, maar er is niets om naar terug te gaan; hun huis is verbrand, hun spullen ingepikt. Toch heeft Basri vandaag een klein sprankje hoop. Hij mag in het centrum van Novi Sad - voor de eerste keer in zijn leven - gaan stemmen voor de verkiezingen in "zijn" Kosovo. Speciaal voor deze gelegenheid is hij fris gewassen en geschoren. Hij draagt een keurige streepjesbloes met ruitjesbroek. Gevonden bij het vuilnis. Alleen zijn schoenen verraden iets ongewoons; het zijn twee verschillende.

De Ahmetis behoren tot de groep van naar schatting honderdduizend Roma-vluchtelingen uit Kosovo, die verspreid leven over Macedonië en Montenegro, maar vooral in Servië. Ze zijn gevlucht uit angst voor wraakacties van militante Albanezen, die hen van collaboratie met de Kosovaarse Serviërs beschuldigen. De eerste grote groep ontvluchtte Kosovo in de zomer van 1998 nadat de burgeroorlog oplaaide, de tweede een jaar later na de komst van KFOR en de gelijktijdige terugkeer van duizenden Albanese vluchtelingen. Ondanks de aanwezigheid van de internationale vredesmacht werden de Roma door Albanese UÇK-strijders massaal uit hun huizen verjaagd. De mahalas - zigeunerwijken - in de grootste steden Mitrovica en Pristina gingen geheel in vlammen op. "De Roma uit Kosovo hebben enorme pech gehad", zegt Judith Kiers van de Nederlandse ontwikkelingsorganisatie Cordaid, een bundeling van Memisa, Mensen in Nood en Vastenaktie. Sinds juli werkt Kiers in Novi Sad aan de financiering van scholings- en huisvesting-projecten voor Roma-vluchtelingen. Ze werkte eerder met Roma voor de OVSE-missie in Kosovo. "De Roma in Kosovo waren misschien ietwat opportunistisch. Nadat de Albanezen door de Serviërs ontslagen werden, kregen de Roma hun banen, omdat er niet genoeg Serviërs waren. Dat werd door de Albanezen als collaboratie opgevat. Maar het was puur pragmatisme." De groep die daadwerkelijk collaboreerde was volgens Kiers een zeer kleine minderheid. En dat gebeurde zelden vrijwillig. Ze werden vaak gedwongen om het vuile werk voor de Serviërs op te knappen, zoals het delven van graven voor vermoorde Albanezen.

Een aanzienlijke groep Kosovo-vluchtelingen kwam terecht in de Noord-Servische provincie Vojvodina, het rijkste en meest multi-etnische deel van Joegoslavië. In Novi Sad, de hoofdstad van Vojvodina, verblijven elfduizend Kosovo-vluchtelingen. Serviërs, maar voornamelijk zigeuners, waaronder een grote groep Albaneestalige Ashkali-Roma. De Serviërs vonden onderdak bij familie of gastgezinnen in de stad, de Roma kwamen terecht op dumps in achterbuurten. Op veel humanitaire hulp hoeven de Kosovo-Roma niet te rekenen. Omdat ze gevlucht zijn binnen de grenzen van Joegoslavië - van Kosovo, dat officieel nog een Joegoslavische provincie is, naar de provincie Vojvodina - krijgen ze geen vluchtelingenstatus. Hierdoor hebben ze nauwelijks rechten. De IDPS, Internally Displaced Persons, zoals de vluchtelingen worden aangemerkt, hebben geen recht op uitkeringen of onderwijs of humanitaire hulp van de UNHCR, de vluchtelingenorganisatie van de VN. Bovendien zit niemand in Servië te wachten op de vluchtelingen. Door jarenlange oorlog, bombardementen en Europese sancties hebben de Serviërs wel wat anders aan hun hoofd. De economie zit diep in het slop, de werkeloosheid is enorm.

Voor de Kosovo-Roma is de kans op regulier werk nihil. Omdat de meesten geen papieren hebben, krijgen ze geen werkvergunning. Bovendien spreekt een grote groep alleen Albanees. Om toch hun hoofd boven water te kunnen houden verzamelen veel Roma papier en ander bruikbaar afval, dat aan fabrieken verkocht wordt. Zo ook Basri Ahmeti, die van beroep constructiewerker is. Samen met zijn vrouw trekt hij dagelijks met een fietskarretje langs de vuilcontainers in de stad. Per kilo krijgen ze 1,2 dinar, vijf cent. Van de opbrengst moeten ze hun gezin onderhouden en 100 D-mark huur betalen voor hun schamele onderkomen, nota bene aan een familielid. "Reken maar uit hoeveel papier we moeten verkopen", lacht Basri zuur.

De Ahmetis wonen in Adice, een wijk met veel nieuwe, illegale villa's, waaronder enkele knalroze kitschpaleizen. De Roma wonen onopvallend weggestopt achter de nieuwbouw, in krotwoningen en afgedankte schuurtjes. In een druk Roma-straatje vlakbij de Donau sjouwt een jong meisje met jerrycans vol water. Een vrouw hangt de was op aan een overvolle lijn. Rond haar huisje liggen stapels oud papier en afval. Op het dak prijken twee schotelantennes. "Ze hebben niet eens tv", verklapt een buurjongen.

Veel groter is de mahala aan de rand van de wijk Veliki Rit. Waar de stadsplattegrond van Novi Sad ophoudt, begint deze modderige no go area, die door de komst van honderden Kosovaarse Roma-gezinnen overbevolkt is geraakt. De eerste sneeuw van het jaar valt. In een entourage van autowrakken en zwerfvuil wonen ruim honderdvijftig Kosovaarse Roma-gezinnen in provisorische huisjes van steen, hout, karton en plastic. "Hello tourists!", roept een man die op een afvalberg vuil sorteert jolig. "Heil Hitler!" voegt zijn zoontje er enthousiast aan toe. In één van de huisjes woont het gezin van Abdullah. Geen achternaam, dat is veiliger. De ramen van zijn huis zijn bedekt met plastic, het glas is eruit. Zijn tweejarig dochtertje loopt blootsvoets in de modder en kluift aan een bot. Ze is vannacht door een rat gebeten, vertelt haar vader. Hij laat de wond op haar arm zien. Abdullah denkt vaak met weemoed terug aan Kosovo. "We hebben nooit met iemand problemen gehad, we woonden daar goed." Maar nu is hij bang om terug te gaan. Bang voor de politie, het leger en de Albanezen. "Het vertrouwen in mensen is weg. We weten niet door wie, maar we lopen een grote kans om vermoord te worden."

Judith Kiers erkent dat de situatie voor Roma in het inmiddels vrijwel etnisch gezuiverde Kosovo nog verre van veilig is. Het broeit nog teveel. "Al zouden ze terug kunnen, dan is er vaak niets om naar terug te gaan. Veel huizen zijn weg of geplunderd, hun banen ingenomen." Volgens Kiers hadden de Roma in Kosovo het voor de oorlog helemaal niet slecht. "In vergelijking met andere plekken op de Balkan leefden de Roma in Kosovo vaak in goede omstandigheden. Ze werden weliswaar behandeld als tweederangsburgers, maar hadden meestal eigen huizen, een baan en niet zelden een eigen bedrijfje. Kinderen konden naar school." Eén van de kleinste huisje in de mahala van Veliki Rit wordt bewoond door de 16-jarige Gezim Avdiuv en zijn 18-jarige broer en 14-jarige zusje. Hij draagt een baseballpet en Nike-jas. Drie jaar geleden vluchtte hij met zijn broer en zusje uit Mitrovica. Hij vertelt wat er gebeurde die dag. "Op een ochtend toen mijn moeder naar het werk was, kwamen er UÇK-strijders ons huis binnen. Ze zeiden "als jullie morgen niet weg zijn, vermoorden we jullie familie". We hebben meteen onze spullen gepakt en zouden die morgen met een bus vertrekken. Maar midden in de nacht kwamen de shqiptari [scheldwoord voor Albanezen] terug. Ze hebben ons huis in brand gestoken. Wij hebben met z'n drieën kunnen vluchten. Mijn moeder en twee broertjes zijn verbrand in het huis." Even later zegt hij: "Al twee jaar lang doen we niets hier. We wachten al die tijd, maar waarop? Wij zullen ook doodgaan als we nog lang hier moeten blijven. (wijzend op zijn voorhoofd) Maar dan heel langzaam, van krankzinnigheid."

Geen opmerkingen: