‘Geen muziek, geen werk, geen eten voor Clejani’
Op Tweede Pinksterdag vindt in de Tilburgse schouwburg en de Muzentuin voor de derde maal het International Gipsy Festival plaats. Klapper is de beroemde Roemeense formatie Taraf de Haïdouks. Twee weken voordat het virtuoze twaalftal naar Europa afreisde, zocht het Brabants Dagblad het stel thuis op in Clejani, een dorpje zo’n veertig kilometer ten zuid-westen van hoofdstad Boekarest. Een bericht vanuit een godvergeten uithoek van Europa.
door Dieter van den Bergh
Tip één voor Roemenië-gangers: ga nooit af op afstanden. Tachtig kilometer per trein duurt gerust vier uur en zestig kilometer in de auto een uurtje of twee. Tip twee: ga nooit met een goede auto. Neem het hobbeltraject Boekarest-Clejani, zo’n veertig kilometer in anderhalf uur. De laatste vijftien kilometer naar Clejani gaan stapvoets en slalommend over een stoffig zandpad met kuilen en plassen, midden door een bos waar nog op beren wordt gejaagd. Clejani is een zigeunerdorpje ergens op de oneindige Roemeense prairie van landstreek Walachije. Geen verharde weg te bekennen, vervoer gaat vooral per paard en wagen. De meeste mensen wonen in lemen huisjes, zonder gas, waterleiding en telefoon. Een paar gezinnen hebben een mobiele telefoon, maar die is alleen te gebruiken bij mooi weer.
Binnen enkele minuten weet iedereen dat er westerlingen zijn gearriveerd. De dorpelingen hangen over hun hekje. Een horde kinderen komt aangesneld. Money, ciocolata, gummi. Please? Dit is de thuishaven van de beroemde zigeunergroep Taraf de Haïdouks, ‘de band van rebellen’ die de laatste jaren met onnavolgbaar virtuoze gipsy-muziek het Westen veroverden. ‘Paradijsje hè’, lacht onze tolk Aurel Ionita. ‘Congo is er niks bij.’
In Clejani hebben de aloude Roma-zigeunertradities overleefd. Al generaties lang krijgen de lautari, de zigeunermuzikanten, het métier hier met de paplepel ingegoten. Accordeon, cimbaal, viool of contrabas; iedereen bespeelt hier tenminste één instrument. Overal uit de huizen klinkt live-muziek. Een accordeonist loopt spelend voorbij. ‘Ze weten dat er journalisten zijn’, zegt Aurel, ‘en doen vandaag extra hun best.’ Hij waarschuwt: ‘Ze zeggen allemaal dat ze een Haïdouk zijn. Trap er niet in.’ Aurel Ionita ‘vluchtte’ een paar jaar geleden van Clejani naar Boekarest. Naast violist in de band Rom Bengalé (‘De duivelse zigeuners’) is hij invaller bij Taraf de Haïdouks.
De groepsleden, die in leeftijd variëren van 16 tot 73 jaar, zijn bijna allemaal familie van hem. Zoals oom Marius ‘Marin’ Manole, sinds negen jaar vaste accordeonist van de band. Marius is net terug van een Franse toernee en viert thuis z’n vakantie. Op z’n binnenplaats staat een oude Trabant op stenen. Kippen en kalkoenen scharrelen er omheen. Aan tafel eet de familie gegrild vlees en zelfgebakken brood. Aan drank geen gebrek; Jack Daniels (‘uit het vliegtuig’), Stalinskaya-wodka, halve liters bier en zelfgemaakte palinca; pruimenwijn met een alcohol-percentage tot 80%. Een jongetje van een jaar of vier loopt met een halve liter bier aan z’n mond. Marius lacht. ‘Muziek is levensbehoefte nummer één, drank nummer twee’, legt hij uit in een mix van Romani, Frans en Roemeens. Z’n opgezwollen neus en troebele blik spreken boekdelen. Alcohol versterkt de innerlijke krachten, geloven de zigeuners. ‘Nog wodka?’ Marius showt trots de laatste CD Dumbala Dumba van Taraf De Haïdouks. Draaien kan hij hem niet, want de eerste CD-speler moet in Clejani nog z’n intrede doen. Dan maar de cassette-recorder aan. Loeihard. Schreeuwend, de meezingers overtreffend, en wild gesticulerend zet Marius z’n verhaal voort. Over hoe hij vroeger werkte als taxi-chauffeur in Boekarest omdat dictator Nicolai Ceausescu z’n werk als muzikant onmogelijk maakte. Nationalistische folklore brengen, ter verheerlijking van heilstaat Roemenië, daar paste hij voor. Het land verlaten was onmogelijk, tenzij je met tien leden van de Securitate - de geheime dienst - op pad wilde. De zaken zijn sinds Ceauscescu’s dood verbetert. Marius (fel): ‘Maar nog steeds kun je beter geen zigeuner zijn.’ Naarmate de fles wodka leeg raakt, begint hij meer te spuwen. Letterlijk en figuurlijk. ‘Als zigeunermuzikant moet je kei- en keihard werken om droog brood te vreten. Wij kunnen gelukkig het land uit, maar voor onze collega’s hier zijn er bijna geen mogelijkheden.’
Officieel is 1,76% van de 23 miljoen Roemenen zigeuner, maar betrouwbaarder gegevens gaan uit van een zo’n tien procent, een dikke twee miljoen zigeuners. Veel Roemenen worden liever niet geconfronteerd met ‘die vieze tziganes’. De zigeuners krijgen de schuld van alle misère. Openlijk racisme is doodnormaal. Zigeunermuziek wordt door de media genegereerd, ofwel geboycot. In het Westen bekende bands als Taraf De Haïdouks en Fanfare Ciocarlia (vorig jaar op het Gipsy Festival) zijn in Roemenië volstrekt onbekend. Zigeunermuzikanten komen niet verder dan bruiloften en partijen, maar ook hier ligt het werk niet voor het oprapen; de concurrentie is moordend en steeds vaker wordt het orkest ingewisseld voor een DJ. De droom van iedere muzikant is om net als de Haïdouks opgepikt te worden door een westerse producer.
Lange tijd vervulde Taraf de Haïdouks louter een dorpsfunctie als orkest bij geboorten, bruiloften, begrafenissen en oogstfeesten. Maar alles veranderde toen de Belgisch/Hongaarse muziekscout Michel Winter en zijn compaan Stéphane Karo de groep in ‘89 ontdekten. Winter en Karo selecteerden de beste muzikanten en namen ze mee naar het Westen. Met hun hartverscheurende smartlappen en onstuimige dansmuziek bouwde de groep hier in korte tijd een grote populariteit op. Tegenwoordig is Clejani synoniem voor Taraf de Haïdouks. Iedereen in het dorp voelt zich een Haïdouk en wil een Haïdouk zijn. Maar alleen de allerbesten van de 300 lautari in het dorpje maken kans op een plekje in de groep. Wel zijn er afgevaardigden uit zoveel mogelijk families, om zoveel mogelijk monden te voeden. ‘Taraf is het voedsel van Clejani’, zegt Marius later, nog immer in een prettige roes verkerend. ‘Geen muziek, geen werk, geen eten voor Clejani'.
Sinds de staats-raffinaderij nabij Clejani z’n deuren sloot, zijn de meeste dorpelingen werkloos. Een deel trok naar metropool Boekarest, op zoek naar een beter leven vanuit een krotje in Mahala, de sloppenwijken. Een ander deel bleef, hopend op een bestaan als muzikant. Huur hoeven ze gelukkig niet te betalen, een bepaling die nog stamt uit de tijd van Ceausescu, die iedere zigeuner een huisje gaf en een gratis stukje land om zodoende van de rondtrekkers af te zijn.
De illustere Mitica Cacurica, zanger en cimbaal-speler is met z’n 69 jaar een van de bejaarde boegbeelden van Taraf de Haïdouks. Hij schuifelt van z’n azuurblauwe klei-huisje naar het houten poortje van zijn tuin, duwt een kalkoen opzij en opent het hekje.‘Kom binnen, vrienden uit Holland’, zegt hij breed grijnzend. In z’n mond staan nauwelijks tanden. Z’n voorhoofd is bezweet. Zijn vrouw, met wie hij sinds zijn vijftiende is getrouwd, kijkt op een afstandje toe. Ze heeft kanker, haar gezicht is aangetast met donkere vlekken. Cacurica en z’n vrouw werkten hun hele leven op de vervuilde olie-raffinaderij. Tot ineens die vreemde Belgen kwamen opdagen en hem een baantje in het Westen aanboden. ‘We hebben geluk gehad’, zegt Cacurica nuchter. ‘Maar de situatie is nog verre van ideaal.’ Hij zucht diep. Cacurica zingt liever dan dat hij praat. Met z’n karakteristieke oriëntaalse stemgeluid zingt hij twee keer vol overgave z’n lievelingslied Padure Verde, Padure (Het Groene Bos), een sensueel liefdeslied. Met overslaande stem, bijna snikkend haalt hij uit. Tijd voor drank. Koffie is er niet, want het geld is op. Het alternatief is zelfgestookte pruimenwijn en een stuk oud paasbrood. Cacurica toost op oude zigeunerwijze; Baht te del Odel, ‘Proost. Op Jezus.’ ‘En op de zigeuners’, voegt hij er na z’n eerste slok aan toe. ‘Dat het ooit nog goed zal komen.’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten