Reportage over zigeunerfanfares
(NRC Handelsblad M september 2000)
Blazen voor je leven
Het zou een willekeurig Roemeens zigeunerdorpje kunnen zijn. Arm, afgelegen en vergeten. Maar in Zece Prajini werd een goudmijntje aangeboord: de turbo-fanfares Ciocarlia en Din Zece Prajini. Ze brengen het dorp roem en rijkdom, maar ook jaloezie en verdeeldheid.
door Dieter van den Bergh/fotografie Joyce van Belkom
Hoog in Roemeens Moldavië aan de grens met de gelijknamige ex-Sovjetrepubliek ligt Zece Prajini, "tien velden", een dorpje van vierhonderd Ursari-zigeuners. Een geïsoleerde Roma-enclave omringd door heuvels en bossen. De rust in het autoloze plaatsje wordt slechts verstoord door fanfaremuziek en een stoomtreintje dat vier maal per dag langshobbelt. Onder deze trein vond in de lente van 1997 de eerste trommelaar van Fanfare Ciocarlia (de leeuwerik) zijn einde. Hij heeft het succes van zijn groep niet meer mee mogen maken.
Succesformule
Naambordjes van het dorp staan nergens en ook op landkaarten bestaat het niet. Maar sinds een paar jaar heeft Zece Prajini een prominente plek op de muzikale landkaart; het is het thuisoord van de turbo-kapellen Fanfare Din Zece Prajini en Fanfare Ciocarlia, die met hun furieuze blaasmuziek onverwachts succes oogsten op de westerse podia. De eerste aanzet tot het succes gaf Emir Kusturica, de gevierde Bosnisch/Servische filmmaker. In zijn bekroonde oorlogs-epos Underground uit 1995 liet hij een zigeunerfanfare een prominente rol vervullen op swingende muziek van de Servische componist Goran Bregovic. Sinds het succes van de film en de soundtrack nam de westerse vraag naar Balkan-brassbands een hoge vlucht. De Duitse muziekscout Henry Ernst speelde hier slim op in en formeerde in 1997 het twaalfkoppige orkest Fanfare Ciocarlia. Geïnspireerd door Underground introduceerde de Duitser populair gearrangeerde composities uit Turkije, Bulgarije, Joegoslavië en Macedonië, waarvan het tempo werd opgeschroefd. Een succesformule. Ciocarlia is de laatste jaren meer op tournee dan thuis en stond op podia van Estland tot Portugal en van Japan tot Canada. Vorig jaar trad de fanfare met het Nederlands Blazers Ensemble op in het Concertgebouw en speelde in een Tsjechov-stuk van theatergezelschap t Barre Land.
Met bakken geld terug uit het Westen
Ook Fanfare Din Zece Prajini zou zich een gewiekste manager à la Ernst wensen. Maar deze groep had minder geluk. Het elftal werd in 1989 gevormd door de Roemeense Speranta Radulescu, vooraanstaand etno-musicologe en directeur van het Museum of the Rumanian Peasant in Boekarest. Een puriste van de oude (communistische) stempel, wars van vernieuwing. Van "zigeunermuziek" wil ze niets weten. Haar fanfare staat voor folklore, muzica popular de la Romania. Ze liet de groep jarenlang in traditionele Moldavische boerenkostuums optreden in haar museum. In 1993 probeerde Radulescu het met haar muzikanten in het buitenland. Maar na de matig ontvangen tournee was wel duidelijk dat het westerse publiek niet zat te wachten op ouderwetse Roemeense folklore. Fanfare Din Zece Prajini kreeg geen vaste voet op Westerse bodem. Voor de groep was het dan ook moeilijk te verteren dat hun dorpsgenoten van Ciocarlia enkele jaren later met bakken geld uit het Westen terugkeerden. Om niet achter het net te vissen heeft het stel zich nu ook maar geworpen op meer commerciële Balkan-crossover à la Bregovic. Dat dit de verhouding met hun manager ernstig verstoord heeft, zal de band worst wezen, de aanbiedingen stromen eindelijk binnen.
Een louter mannelijke aangelegenheid
Sinds het begin van de 19de eeuw kent Moldavië een rijke fanfaretraditie, een erfenis uit de tijd van de Habsburgse en Ottomaanse overheersing. Maar nergens in de Roemeense regio wordt de boerenblaasmuziek zo snel gespeeld als in Zece Prajini. Waarom? De koperblazers weten het zelf ook niet. Het is nu eenmaal ooit zo begonnen, bij de vaders van de vaders van de oudste blazers. Van generatie op generatie is de muziek doorgegeven. Zonder bladmuziek, gewoon naspelen. In de twee fanfares zijn drie generaties verenigd, veelal familieleden, in leeftijd variërend van 22 tot 63 jaar. Fanfaremuziek in Zece Prajini is een louter mannelijke aangelegenheid. Vrouwen die een blaasinstrument bespelen worden uitgelachen. Zij zijn niet sterk genoeg voor deze dynamische muziek. Ze moeten bovendien voor het eten en de kinderen zorgen. Tot de December-revolutie van 1989 deden de blazers van Zece Prajini gouden zaken op doopsfeesten, bruiloften en begrafenissen. De beste muzikanten werden bovendien regelmatig opgetrommeld voor communistische staatsparades. Vast werk hadden de meeste dorpelingen in de ijzerfabriek van de nabijgelegen stad Roman. In de fabrieksfanfare schnabbelden de muzikanten nog wat bij. "Nostalgia communista" mijmeren de dorpelingen van Zece Prajini over de tijd van conducator Ceausescu. Oké, misschien was er niet alle vrijheid, maar er lag tenminste brood op de plank. Nu moet het merendeel van de inwoners met hout sprokkelen en kleinschalige landbouw het hoofd boven water zien te houden. Toen de ijzerfabriek na de revolutie failliet ging, raakte het grootste deel van het dorp werkloos. Ook de lucratieve muziekbron droogde op. Op feesten en partijen moesten de dure fanfares plaats maken voor Œwesterse¹ orkestjes met keyboard, elektrische gitaren en versterkers. Geen Roemeen die tegenwoordig nog geïnteresseerd is in de oubollige fanfaremuziek. Voor de muzikanten van Zece Prajini kwam de westerse belangstelling dan ook als een geschenk uit de hemel. Optreden in het buitenland is het enige wat nog hoop biedt op een beter leven. Het is dus niet zo vreemd dat elke muzikant in het dorp (80 procent van de mannen bespeelt een blaasinstrument) wanhopig probeert een plekje te bemachtigen in één van de twee fanfares. Omdat niemand zijn pllaats zomaar afstaat, heeft een groepje muzikanten onlangs een derde fanfare opgericht. Zij spelen exact hetzelfde repertoire, maar zo belachelijk snel dat het nergens meer naar klinkt. Van deze "amateuristische" groep hoeven de andere twee fanfares dus geen concurrentie te vrezen.
Lemen huisjes en kleine paleisjes
Aanvankelijk gingen de twee groepen nog broederlijk met elkaar om. Instrumenten en muzikanten werden uitgewisseld en Ciocarlia hielp de collega¹s zelfs aan een optreden in het Westen. Maar toen bleek dat het publiek daar Din Zece Prajini voor Ciocarlia hield, zagen de Ciocarlia¹s hun broodwinning in gevaar komen. Want waarom zou men nog een dure fanfare boeken als er een goedkopere kloon bestond? Na dit voorval werd de sfeer tussen de fanfares grimmiger en raakte het dorp verdeeld; met aan de ene kant de Din Zece Prajini-clan, aan de andere kant de Ciocarlia-clan. Onderling contact is er nu nauwelijks meer. De belangen zijn te groot geworden. Eén blik op de zanderige hoofdstraat van Zece Prajini maakt dit pijnlijk duidelijk. Vergeleken met de povere lemen huisjes van de Din Zece Prajini¹s wonen de Ciocarlia¹s in kleine paleisjes. Compleet met nieuwe waterputten, bloembakken in Oostenrijkse stijl, video-recorders, satellietschotels en mobiele telefoons, al is bellen vanuit het dorp onmogelijk. Ioan Ivancea, het oudste Ciocarlia-lid, heeft zelfs een tractor gekocht. Bovendien spelen de Ciocarlia¹s op gloednieuwe, glinsterende trompetten, saxofoons en tuba¹s, terwijl de tegenpartij het moet doen met gedeukt koper, soms wel zestig jaar oud. Niet zo verwonderlijk dat Din Zece Prajini zich onlangs uitgaf voor Ciocarlia, toen deze door een Duitse kapel uitgenodigd werd om mee te spelen bij een concert in de studenten-stad Iasi. De Duitsers waren ervan overtuigd dat ze met hun idolen samenspeelden, maar Ciocarlia zat op dat moment in Australië. De leden van Fanfare Din Zece Prajini voelen zich niet schuldig, zij hebben net zoveel recht op succes dan Ciocarlia. Of eigenlijk meer, want zij zijn veel eerder begonnen.
Spionnen
Tegenwoordig houden beide groepen hun tourgegevens angstvallig voor elkaar verborgen. Gerepeteerd wordt er alleen nog als de ander in het buitenland is, om niets prijs te geven van het repertoire. Maar zelfs dit schijnt niet afdoende te werken. Valse tongen in het dorp reppen van spionnen, die stiekem komen luisteren bij de repetities van de concurrent. Zo hoorde Ciocarlia op tournee het gerucht dat Fanfare Din Zece Prajini op nog niet opgenomen Ciocarlia-materiaal aan het oefenen zou zijn. Uit vrees dat deze composities op een cd van de ander zouden belanden, dreigde manager Henry Ernst met juridische maatregelen. De titanenstrijd van de turbo-fanfares lijkt nog lang niet ten einde. Toch is er ondanks de controverse één doel waar beide fanfares samen voor strijden; geld inzamelen voor een orthodox kerkje in Zece Prajini. Dat moet er hoe dan ook komen. Want voor de tzigani is er altijd nog één ding belangrijker dan muziek en materie, en dat is de Grote Onbenoemelijke. Wie weet komt hij ooit nog van pas.
Discografie van de fanfares:
Fanfare Din Zece Prajini: Fanfare Paysanne de Zece Prajini (Buda/Musique Du Monde 92655-2) Fanfare Ciocarlia: Radio Pascani (CD-PIR 1254) Baro Biao (CD-PIR 1364) Musikanti, met het Nederlands Blazers Ensemble (VPRO-CD, EW 9948)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten